Wat zegt de wet?

Volgens de wet is een huurovereenkomst een overeenkomst waarbij een partij, de verhuurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik geeft aan de huurder en deze een tegenprestatie voldoet. Zo kan de verhuurder een huis verhuren aan de huurder en deze zal huur betalen.

De wet geeft bij een recht van gebruik en bewoning de bevoegdheid de zaken te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten die hij voor zichzelf en zijn gezin nodig heeft. Een recht van bewoning geeft de rechthebbende de bevoegdheid de woning te bewonen met zijn gezin. De rechthebbende is niet bevoegd het recht van gebruik en bewoning over te dragen aan anderen of te bezwaren met een beperkt recht. Hij mag de zaken ook niet door een ander laten gebruiken of de woning door een ander laten bewonen.

Vaak worden het recht van gebruik en bewoning samen verstrekt. Een voorbeeld van deze combinatie is een recht van bewoning op het huis en een recht van gebruik op de meubels die in het huis staan.



Het verschil

Het recht van gebruik en bewoning is een overeenkomst waarbij een zaak (een woning) aan een andere partij wordt gegeven en deze voldoet een tegenprestatie. Het recht van gebruik en bewoning voldoet dus aan de wettelijke definitie van een huurovereenkomst. Toch is het huurrecht op deze overeenkomst niet van toepassing.

Dat komt, omdat het verschillende soorten rechten zijn. Een recht van gebruik en bewoning is een goederenrechtelijk recht, terwijl een huurovereenkomst een verbintenisrechtelijk recht is. Een verschil tussen deze rechtsvormen is de wijze van vestiging.

Een huurovereenkomst komt tot stand door een aanbod en aanvaarding van dit aanbod. De verhuurder doet een aanbod voor een overeenkomst en de huurder kan dit aanbod aanvaarden. Hoe de overeenkomst eruit ziet, is vormvrij.

Een recht van gebruik en bewoning wordt heel anders gevestigd. Dit gebeurt op dezelfde manier als een vruchtgebruik. Het kan op twee manieren: door vestiging of door verjaring. Bij vestiging geeft de eigenaar het recht van gebruik en bewoning aan een ander door een notariële akte op te stellen en deze in te schrijven in de daartoe bestemde openbare registers. Bij verjaring moet degene die het recht van gebruik en bewoning verkrijgt, het recht al in zijn bezit hebben (maar niet in eigendom). Hij moet de woning dus al bewonen en de meubels gebruiken, maar het is nog niet aan hem gegeven. Blijft deze situatie zo gedurende 20 jaar, dan verkrijgt diegene het recht van gebruik en bewoning op basis van verjaring. Dit komt erg weinig voor.